De lage dekkingsgraad waardoor pensioenfondsen nu moeten korten op de uitkering is een gevolg van de invoering van de middelloonregeling. Dat stelt Arnoud Bosch, secretaris van de Vereniging Docenten Assurantie- en Bankleer (VDAB). Met het invoeren van de middelloonregeling voor het opbouwen van pensioenen omstreeks 2002, werd besloten het opbouwpercentage te verhogen van standaard 1,75 naar 2,25 procent. Dat was bedoeld om ervoor te zorgen dat op de pensioendatum alsnog structurele en loonschaalverhogingen zouden worden gecompenseerd.
Concreet betekent dit dat het pensioen over het middelloon verhoogd wordt van gemiddeld 70 procent naar 90 procent van het geïndexeerde middelloon. Door echter geen premieverhoging over de pensioengrondslag door te voeren, heeft het verhoogde opbouwpercentage de pensioenfondsen in problemen gebracht. De Nederlandse Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM) zouden minimum eisen moeten stellen aan de pensioenpremies van collectieve pensioenregelingen bij een vooraf bepaald pensioenopbouwpercentage, mede omdat de pensioenverplichtingen met een factor 2,25 / 1,75 ( bijna 29%) per jaar over de nieuwe aanspraken toenam na de overgang van eindloonregeling naar middelloonregeling. Omdat DNB standaard geen minimum eis aan pensioenpremies stelt, wordt op termijn de dekkingsgraad van pensioenfondsen negatief beïnvloed door de nieuwe pensioenaanspraken van deelnemers. DNB / AFM behoren dus wel een minimum eis aan de kostendekkende pensioenpremie te stellen.
Het is volgens Bosch teleurstellend en onjuist dat de DNB zich uitsluitend beperkt heeft tot haar wettelijke opgelegde taak van prudentieel toezicht. Mede omdat op termijn pensioenfondsen geraakt worden wegens de te hoge opbouwpercentage over de pensioengrondslag die ontstaan zijn na de overgang van een eindloonregeling naar de middelloonregeling. Het gevolg hiervan zal zijn dat deze pensioenfondsen op termijn worden uitgehold door geen kostendekkende premie als grondslag te nemen voor de pensioenopbouw.
Concreet betekent dit dat het pensioen over het middelloon verhoogd wordt van gemiddeld 70 procent naar 90 procent van het geïndexeerde middelloon. Door echter geen premieverhoging over de pensioengrondslag door te voeren, heeft het verhoogde opbouwpercentage de pensioenfondsen in problemen gebracht. De Nederlandse Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM) zouden minimum eisen moeten stellen aan de pensioenpremies van collectieve pensioenregelingen bij een vooraf bepaald pensioenopbouwpercentage, mede omdat de pensioenverplichtingen met een factor 2,25 / 1,75 ( bijna 29%) per jaar over de nieuwe aanspraken toenam na de overgang van eindloonregeling naar middelloonregeling. Omdat DNB standaard geen minimum eis aan pensioenpremies stelt, wordt op termijn de dekkingsgraad van pensioenfondsen negatief beïnvloed door de nieuwe pensioenaanspraken van deelnemers. DNB / AFM behoren dus wel een minimum eis aan de kostendekkende pensioenpremie te stellen.
Het is volgens Bosch teleurstellend en onjuist dat de DNB zich uitsluitend beperkt heeft tot haar wettelijke opgelegde taak van prudentieel toezicht. Mede omdat op termijn pensioenfondsen geraakt worden wegens de te hoge opbouwpercentage over de pensioengrondslag die ontstaan zijn na de overgang van een eindloonregeling naar de middelloonregeling. Het gevolg hiervan zal zijn dat deze pensioenfondsen op termijn worden uitgehold door geen kostendekkende premie als grondslag te nemen voor de pensioenopbouw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.