'Koning Willem I greep mis met oprichting de Nederlandsche Bank’
Koning Willem I richtte op 25 maart 1814 de Nederlandsche Bank op. Hij dacht die bank te kunnen gebruiken om zijn grootse plannen met Nederland te financieren, maar kwam bedrogen uit, stelt promovendus Roland Uittenbogaard (Universiteit Utrecht). DNB had namelijk vooral tot taak de financiële sector meer crisisbestendig te maken. DNB stelde zich daarom direct onafhankelijk en prudent op. Economisch historicus Uittenbogaard verdedigt zijn proefschrift over de geschiedenis van Nederlands centrale bank aan de Universiteit Utrecht op dinsdag 25 maart, exact 200 jaar na het Koninklijk Besluit van oprichting.
De terughoudendheid van DNB bij het financieren van de plannen van Koning Willem I was rationeel, legt Uittenbogaard uit in zijn proefschrift. Pas 20 jaar na oprichting, in 1834, verstrekte DNB (beperkt) krediet aan de overheid. De centrale bank moest namelijk het vertrouwen van het publiek in haar bankbiljetten winnen. Niemand was gedwongen om de bankbiljetten van de centrale bank te accepteren en kassiers boden op dat moment nog een alternatief. De regering zag in dat het onder druk zetten van DNB niet zou helpen bij het opbouwen van acceptatie van de bankbiljetten en zag daar dan ook lange tijd van af.
Uittenbogaard toetste in de casus van de geschiedenis van de Nederlandsche Bank (1814-1852) twee concurrerende theorieën over de ontwikkeling van centrale banken. De institutioneel-economische theorie gaat ervan uit dat om de stabiliteit van het financiële stelsel te bewaken een centrale bank onmisbaar is, terwijl de free banking theorie de centrale bank juist ziet als bedreiging voor deze stabiliteit.
De oprichting van DNB kan nog begrepen worden in het licht van beide theorieën, maar de latere ontwikkeling van de bank past bij een ‘institutioneel-economische’ verklaring. Hierin is een belangrijke rol voor de overheid weggelegd in het borgen van het vertrouwen in het geld en daarmee het scheppen van voorwaarden voor een voorspoedige economische ontwikkeling.
Critici baseren hun argumenten tegen centrale banken onder andere op voorbeelden van free banking waarin de overheid om verkeerde redenen een centrale bank oprichtte en privileges gaf. De historische ontwikkeling van DNB laat echter zien dat een goed georganiseerde centrale bank een belangrijke rol speelt in het borgen van financiële stabiliteit en dat de overheid daarin ook een positieve rol kan spelen.
Uittenbogaard: “De overheid heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor financiële stabiliteit en de centrale bank geeft daar uitvoering aan. Het is dan ook een goede zaak dat we sinds de kredietcrisis van 2008 een belangrijke heroriëntatie zien in de regulering van de financiële sector en de rol van de centrale bank.”
Economisch historicus Roland Uittenbogaard (1972) begon zijn onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandsche Bank aan de European University Institute in Florence. Hij zette dit voort bij de Universiteit Utrecht, waar hij ook gaat promoveren. Uittenbogaard is werkzaam als beleidsadviseur op het Ministerie van Financiën. Eerder werkte hij in diverse beleidsfuncties o.a. voor de Europese Commissie, de Nederlandsche Bank en de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
De terughoudendheid van DNB bij het financieren van de plannen van Koning Willem I was rationeel, legt Uittenbogaard uit in zijn proefschrift. Pas 20 jaar na oprichting, in 1834, verstrekte DNB (beperkt) krediet aan de overheid. De centrale bank moest namelijk het vertrouwen van het publiek in haar bankbiljetten winnen. Niemand was gedwongen om de bankbiljetten van de centrale bank te accepteren en kassiers boden op dat moment nog een alternatief. De regering zag in dat het onder druk zetten van DNB niet zou helpen bij het opbouwen van acceptatie van de bankbiljetten en zag daar dan ook lange tijd van af.
Uittenbogaard toetste in de casus van de geschiedenis van de Nederlandsche Bank (1814-1852) twee concurrerende theorieën over de ontwikkeling van centrale banken. De institutioneel-economische theorie gaat ervan uit dat om de stabiliteit van het financiële stelsel te bewaken een centrale bank onmisbaar is, terwijl de free banking theorie de centrale bank juist ziet als bedreiging voor deze stabiliteit.
De oprichting van DNB kan nog begrepen worden in het licht van beide theorieën, maar de latere ontwikkeling van de bank past bij een ‘institutioneel-economische’ verklaring. Hierin is een belangrijke rol voor de overheid weggelegd in het borgen van het vertrouwen in het geld en daarmee het scheppen van voorwaarden voor een voorspoedige economische ontwikkeling.
Critici baseren hun argumenten tegen centrale banken onder andere op voorbeelden van free banking waarin de overheid om verkeerde redenen een centrale bank oprichtte en privileges gaf. De historische ontwikkeling van DNB laat echter zien dat een goed georganiseerde centrale bank een belangrijke rol speelt in het borgen van financiële stabiliteit en dat de overheid daarin ook een positieve rol kan spelen.
Uittenbogaard: “De overheid heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor financiële stabiliteit en de centrale bank geeft daar uitvoering aan. Het is dan ook een goede zaak dat we sinds de kredietcrisis van 2008 een belangrijke heroriëntatie zien in de regulering van de financiële sector en de rol van de centrale bank.”
Economisch historicus Roland Uittenbogaard (1972) begon zijn onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandsche Bank aan de European University Institute in Florence. Hij zette dit voort bij de Universiteit Utrecht, waar hij ook gaat promoveren. Uittenbogaard is werkzaam als beleidsadviseur op het Ministerie van Financiën. Eerder werkte hij in diverse beleidsfuncties o.a. voor de Europese Commissie, de Nederlandsche Bank en de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Geen opmerkingen:
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.