vrijdag 14 april 2017

Banken hebben oneigenlijk voordeel van overheidssteun

Sinds de financiële crisis, die in de zomer van 2007 ontstond, zijn schaal- en scopevoordelen van banken actueler dan ooit. Zowel individuele banken als de financiële sector als geheel zijn steeds groter geworden, zelfs na de financiële crisis. Maar hebben grote banken een kostenvoordeel ten opzichte van kleinere banken? Het antwoord is ja. En dit wordt voor een aanzienlijk deel verklaard door een oneigenlijk voordeel van overheidssteun blijkt uit promotieonderzoek van econoom Mark Dijkstra. Hij promoveert dinsdag 25 april aan de Universiteit van Amsterdam.
Dijkstra keek of schaal- en scopevoordelen voor banken bestaan en waardoor deze veroorzaakt worden. Hij analyseerde hiertoe een dataset van ongeveer 18.000 Europese bankobservaties tussen 2002 en 2011 en ontwikkelde een maat om het oneigenlijke voordeel van overheidssteun te meten.

Dijkstra: ‘Als we de literatuur bekijken blijkt uit onderzoeken gebaseerd op data van voor de eeuwwisseling dat er een plafond wordt bereikt qua schaalvoordelen, daarboven slaat het om naar schaalnadelen. Onderzoeken op basis van meer recente data laten zien dat schaalvoordelen niet ophouden, dit heeft waarschijnlijk met ICT-ontwikkelingen te maken’.

Die schaalvoordelen ziet Dijkstra ook in zijn eigen analyse terug. Ze worden volgens hem voor een aanzienlijk deel verklaard door een oneigenlijk voordeel van overheidssteun. ‘Binnen Europa zijn er een groot aantal banken die “too big to fail” zijn. Overheden laten die banken niet omvallen en grijpen in op het moment dat ze failliet dreigen te gaan, wat leidt tot een impliciete overheidssubsidie voor grote banken. Sinds de crisis gaat het om zo’n 80-100 banken in Europa die overheidssteun kunnen verwachten als ze dreigen om te vallen’.

Verrassend genoeg blijken de schaalvoordelen ook groter te worden tijdens de financiële crisis. Mensen vertrouwen vooral banken die niet failliet kunnen gaan denkt Dijkstra. In tegenstelling tot schaalvoordelen vond hij geen eenduidig bewijs voor scopevoordelen.

Maar de grootte van een bank is niet het enige dat er toe doet. Dat blijkt wel uit de casestudie die Dijkstra deed naar ABN AMRO in de periode 1997-2007. ‘ABN AMRO was in die tijd een van de grootste banken ter wereld, je zou dan schaalvoordelen verwachten. Maar deze bleken in de praktijk voornamelijk afwezig. De aandelenkoers liep achter op andere vergelijkbare banken en ook de kosten waren hoger dan die van concurrerende banken’. Dijkstra constateert dat ABN AMRO weinig synergiën wist te creëren tussen verschillende landen en divisies, en dat de Wholesale Clients (dienstverlening aan grote bedrijven) divisie structureel slechter presteerde. Maar hoewel die divisie slechter presteerde, groeide deze wel sneller dan de andere divisies. Een verklaring hiervoor kan het managing for value systeem zijn dat gebruikt werd om te meten waar in de organisatie winst werd gecreëerd. Dit systeem bevoordeelde transactiegerichte activiteiten (o.m. beursgangen en aandelenhandel) ten opzichte van relatiegerichte activiteiten (o.m. consumenten- en MKB-kredietverlening) omdat transactiegerichte activiteiten winsten op kortere termijn genereerden en een beter meetbaar resultaat opleverden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.