In de monetaire wereld bestaat op dit moment veel reuring over het arrest van het BVerfG van 5 mei, waarin de Duitse hoogste rechters twee belangrijke uitspraken hebben gedaan.
Ten eerste vinden zij het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) over hun opkoopprogramma van staatsobligaties van Eurolanden onvoldoende gemotiveerd. Ten tweede concluderen zij dat het arrest waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) dit besluit wettelijk heeft verklaard, objectief willekeurig is en daarom niet in acht genomen hoeft worden.
Met deze uitspraak staat niet alleen het ECB-crisisbeleid op de tocht, maar wordt volgens de Erasmus Universiteit ook de verhouding tussen de nationale rechterlijke instanties en het Europees Hof op de proef gesteld.
Naar aanleiding van de Europese schuldencrisis heeft de ECB tussen 2015 en 2018 het Public Sector Purchase Programme (PSPP) geïntroduceerd. Met dit programma heeft de ECB circa 2600 miljard euro aan schuldinstrumenten opgekocht. Terwijl het programma in eerste instantie in 2018 is gestopt, heeft de ECB vanaf 2019 de opbrengsten uit de te vervallen schuldinstrumenten in de PSPP-portefeuille herbelegd. Daarnaast is de ECB vanaf november 2019 de netto-aankopen onder het PSPP opnieuw opgestart.
De ECB staat nu voor een dilemma betreffende de implementatie van hun opkoopprogramma. In het programma is opgenomen dat ongeveer 90 procent van de aankopen van staatsobligaties door de nationale centrale banken wordt gedaan. Het totale aankoopvolume van de nationale banken wordt medebepaald door de kapitaalverdeelsleutel. Duitsland – en dus ook de Bundesbank – heeft van alle Eurolanden het grootste aandeel van het kapitaal van de ECB in handen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.